Zomer 1968. Martin Luther King en Robert Kennedy zijn dood. Amerika staat op het punt om te exploderen. Het lot heeft drie mannen in de wervelwind van de geschiedenis geplaatst. Een FBI-agent, opgevoed met het gedachtegoed van de Ku Klux Klan en afgestudeerd aan Yale, infiltreert in een groep zwarte militanten. Een oud-politieagent en drugskoerier baant de weg voor een gokparadijs voor gangsters in de Dominicaanse Republiek. En een jonge roerganger onder de echtscheidingsadvocaten uit LA, heeft de moordenaars van de Kennedy's en Martin Luther King net niet binnen handbereik.
Door de ontvoering van zes eurocommisarissen tegelijk zijn een journaliste, een Britse toponderhandelaar en de president van Europa verplicht samen te werken.
Wanneer een lid van de Peruaanse guardia civil wordt geconfronteerd met drie mysterieuze verdwijningen, maakt zijn vermoeden dat zij gevangen zijn genomen door terroristen langzaam plaats voor een nog veel gruwelijker waarheid.
In de Hudson vindt men het lichaam van Crispin Salvador, een Filippijnse schrijver. Zijn schijnbare zelfmoord trekt in New York nauwelijks de aandacht, maar in eigen land staat Salvador niet alleen bekend als een literaire grootheid, ook zou hij al twintig jaar aan een alles onthullende roman werken, een groots epos over de Filippijnen, over de elite van dat land en hun betrokkenheid bij corruptie, ontvoeringen en gokken. Collega-schrijver Miguel Syjuco gelooft niet in zelfmoord, en wil bovendien Salvadors verloren manuscript vinden. Zijn zoektocht naar de waarheid voert hem terug naar de Filippijnen, het land waarvan Salvador een banneling was.